Reebok 8 ender
€75,00 incl. BTW
1 op voorraad
Reebok 8 ender
1 op voorraad
De ree[2] (Capreolus capreolus) is een evenhoevig zoogdier uit de familie van de hertachtigen (Cervidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd als Cervus capreolus in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus.[3] De soort komt voornamelijk in Europa voor. In Azië leeft de verwante Siberische ree (Capreolus pygargus).
De ree heeft een zandgele tot roodbruine zomervacht, ’s winters is deze meer grijsbruin tot zwart van kleur. Volwassen dieren hebben geen vlekken. Duidelijk zichtbaar is de witte tot gelige rompvlek. Bij mannetjes is deze vlek ’s zomers vrij onduidelijk. De neus is zwart en de kin is wit. De staart is vrij klein (twee tot vier centimeter lang) en enkel zichtbaar tijdens het ontlasten. ’s Winters steekt bij het vrouwtje, de reegeit, een bosje witte haren tussen de achterpoten naar achteren, het schortje. Dit lijkt wel op een staart, maar is het niet.
Het volwassen mannetje, de reebok, heeft een eenvoudig gewei, bestaande uit meestal twee tot drie punten (enden). Reebokken met vier tot vijf punten zijn uitzonderingen. Het gewei is meestal ongeveer 25 centimeter lang. Elk jaar tussen oktober en januari groeit er weer een nieuw gewei en valt daarom het oude gewei af. Het gewei groeit onder een basthuid die als het gewei tussen maart en juni volgroeid is, los raakt en wordt afgeschuurd. Een enkele keer komen ook reegeiten met een gewei voor.
Wanneer het gewei nog geen vertakkingen vertoont noemt men die reebok of dat gewei een spitser. Een gaffel heeft één vertakking; dit komt veel voor bij een leeftijd van rond de twee jaar. Het aantal vertakkingen is geen indicatie van de leeftijd: ook een reebok van één jaar, jaarling, kan al een gaffelgewei of een gewei met zes punten hebben. Dit is afhankelijk van de conditie waarin de reebok verkeert. Als deze erg slecht is groeit er slechts een kleine spitser. Zo’n ree noemt men ook wel knopbok. Oudere reebokken hebben meestal een gewei met twee keer drie punten, een zesender. Op latere leeftijd kan een reebok weer een vertakkingsloos gewei krijgen.
De ree heeft een kop-romplengte van 95 tot 140 centimeter, een lichaamsgewicht van 16 tot 35 kilogram en een schofthoogte tussen de 60 en de 90 centimeter.
De ree is geen grazer zoals een hert, maar een ‘knabbelaar’: het dier eet bramen, bessen (blauwe bosbes), twijgen, scheuten, knoppen en loten van struiken en bomen. Voorts ook van rozenstruiken en coniferen. En ook kruiden, grassen, bladeren, noten, paddenstoelen en landbouwgewassen als tulpen, granen en kropgewassen worden genuttigd. ’s Zomers voedt het ree zich bovendien met jonge bladeren en in de herfst met eikels. Het ree is vrij selectief en eet enkel de meest voedzame delen van een plant. Tussen eten en herkauwen zit meestal zo’n één (in de zomer) tot twee uur (in de winter).
De ree is voornamelijk in de vroege morgen en late avond actief. In de zomer betekent dit dat we het dier in de schemering kunnen zien. Van september tot april zijn de dieren daardoor voornamelijk ’s nachts actief. Van mei tot augustus zijn de dieren overigens ook overdag wel te zien, vooral in gebieden waar zij niet worden verstoord.
Reeën leven over het algemeen solitair. Maar beide geslachten leven in hetzelfde leefgebied. De sterkste reeën ontstaan waar de leefomstandigheden het gunstigst zijn. Binnen dat gebied beschermt elke reebok de beste leefomgeving. Het mannetje houdt zijn gebied vrij van concurrenten. Zo ontstaat een territorium en een duidelijke hiërarchie tussen de reebokken. De territoria van mannetjes overlappen elkaar niet. Zo krijgen de sterkste reebokken ook hun grootste gewei. Soms betekent dit, dat een naar oppervlakte klein territorium, toch heel sterke reeën kan herbergen. De grenzen van een territorium worden dus bepaald door de levensomstandigheden die op enig moment beschikbaar zijn en de oppervlakte die beschermd wordt.
Reegeiten zoeken op een soortgelijke manier de beste plek om hun jongen te krijgen. De plaatsen waar de vrouwtjes hun kalveren hebben overlappen in het algemeen elkaar niet. In de paartijd (reeën-bronst) zoeken de vrouwtjes die plek op waar de meeste reebokken aanwezig zijn. Daarbij leggen zij, voor reeën, soms forse afstanden af tot zo’n vier kilometer. Normaal leven zij in een gebied van slechts één vierkante kilometer.
In de winter, als de beschutting voor de dieren minder wordt, gaan reeën in groepen leven. Dat gebeurt mogelijk omdat ze energie moeten besparen vanwege de voedselschaarste. Of doordat de dieren, door voedselschaarste, vaker hun eigen territorium moeten verlaten om voedsel te vinden. Zo’n groep reeën wordt een sprong genoemd. Ze kunnen dan sprongen vormen tot wel dertig dieren.
De ree wordt maximaal twintig jaar oud, maar de meeste dieren worden in het wild slechts zeven of acht jaar oud. Vrouwtjes worden iets ouder dan mannetjes.
Als enige evenhoevige kent de ree een verlengde draagtijd. De bronsttijd valt in juli en augustus, maar pas eind december, na een verlengde draagtijd van 150 dagen, komt het embryo tot ontwikkeling. Hierna duurt het nog zo’n 144 dagen voordat het kalf wordt geboren, eind mei, begin juni. Reegeiten die niet in de zomer geslachtsrijp waren kunnen dat onder uitzonderlijke omstandigheden in oktober worden. Deze zogenoemde nabronst heeft als gevolg dat de verlengde draagtijd veel korter of niet plaatsvindt; die kalveren worden rond dezelfde tijd geworpen als die van dieren die in de zomer bevrucht werden.
Driekwart van alle worpen zijn tweelingen, maar ook eenlingen en drielingen komen voor. Het jong is bij de geboorte 1,3 tot 2,3 kilogram zwaar en heeft een bruinig zwarte vacht met rijen witte vlekken over de rug en de flanken. Op de bovenlip loopt een duidelijke zwarte snor. Na zes weken vervagen de vlekken en in oktober zijn de vlekken verdwenen. De zoogtijd duurt zes tot tien weken. Jonge kalveren worden zo’n zes tot tien keer per dag enkele minuten gezoogd, oudere kalveren slechts twee tot drie keer per dag. De rest van de tijd zijn de kalveren alleen. De tweelingen liggen de rest van de dag tot zo’n twintig meter uit elkaar op een beschutte plaats.
Het jong blijft bij de moeder tot de volgende worp, waarna het wordt afgestoten. Meestal zijn dieren na veertien maanden geslachtsrijp, maar indien de reekalveren in oktober-november een bepaald gewicht hebben bereikt kan een nabronst optreden. Dan zijn de dieren dus al na vier maanden geslachtsrijp.