Walrus
Latijnse naam: (Odobenus rosmarus)
Staat: goede kwaliteit schedel
€2.250,00 incl. BTW
Walrus
Latijnse naam: (Odobenus rosmarus)
Staat: goede kwaliteit schedel
De walrus (Odobenus rosmarus) is een robbensoort die in de koude zeeën van het noordelijke halfrond voorkomt. De walrus hoort tot de orde van de roofdieren (Carnivora) en is de enige nog levende soort in de familie der walrussen (Odobenidae).[2]
De naam “walrus” komt van het oude Scandinavische “val ross,” wat “walvispaard” betekent. De wetenschappelijke naam werd als Phoca rosmarus in 1758 door Carl Linnaeus gepubliceerd in de tiende druk van Systema naturae.[3] Linnaeus verwees voor beschrijvingen en afbeeldingen naar Adam Olearius (1674),[4] Jan Jonston (1650),[5] Olaus Wormius (1655),[6] Filippo Bonanni (1709),[7] Conrad Gesner (1558)[8] en Friedrich Martens (1675).[9] De naam rosmarus nam hij over van Olearius, Jonston, Wormius en Bonanni, die hem als geslachtsnaam hadden gebruikt. In 1762 verplaatste Mathurin Jacques Brisson de soort van het geslacht Phoca naar Odobenus.[10] Die naam is afgeleid van de Griekse woorden odous (tand) en baino (gaan) en is gebaseerd op de waarneming dat walrussen zich aan land (of op het ijs) soms voortbewegen door middel van hun slagtanden.
Het opvallendste kenmerk van de walrus zijn de lange slagtanden. Beide seksen hebben ze, maar bij het mannetje zijn ze meestal langer, rechter en steviger. Over het algemeen worden de slagtanden zo’n vijftig centimeter lang maar er zijn uitzonderingen tot een meter waargenomen.
Een ander opvallend kenmerk zijn de borstelachtige snorharen die van de bovenlip naar beneden hangen. Bij walrussen in de dierentuin zijn deze vaak heel prominent aanwezig maar bij in het wild levende dieren zijn ze meestal grotendeels afgesleten door het dagelijkse gebruik.
De kop van de walrus is vrij klein, zeker in verhouding tot het lichaam. Ook de ogen en de oren zijn klein.
De walrus behoort tot de grootste leden uit de orde der roofdieren; enkel de zeeolifanten worden groter. Een volwassen walrus weegt tussen de zevenhonderd en de tweeduizend kilogram. De mannetjes (stieren) zijn meestal veel groter dan de vrouwtjes (koeien). De stieren worden 280 tot 360 cm lang, gemiddeld 320 cm, en de koeien 230 tot 310 cm, gemiddeld 270 cm. Een stier weegt vaak meer dan een ton, gemiddeld zo’n 1270 kilogram, en een koe gemiddeld 850 kg. De walrus heeft een schouderhoogte van gemiddeld één meter.
Vanuit de verte beschouwd ziet een walrus er kaal uit maar in werkelijkheid zijn ze bedekt met een korte borstelachtige vacht. De huid is extreem dik en geplooid. Vooral op de schouders en de nek is de huid zeer dik, tot vier centimeter. Oudere mannetjes hebben hier vele kleine knobbeltjes zitten. Ook hebben mannetjes over het lichaam verspreid vaak meerdere littekens.
Direct na de geboorte heeft een walrus een grijsbruine kleur, die na een week of twee helder roodbruin wordt. In de loop van de jaren worden ze steeds bleker om uiteindelijk geelachtig bruin te worden. Aan de kleur is dus de leeftijd van een walrus te schatten. Een gezond, volwassen dier heeft een kaneelbruine kleur, oudere mannetjes kunnen zelfs bijna wit van kleur zijn. Bij hogere temperaturen raakt de huid verzadigd met bloed, waardoor de dieren een roodachtige kleur krijgen.
Een jonge walrus heeft nog geen slagtanden maar al wel een volledig gebit. Nadat de beide slagtanden (de beide bovenste hoektanden) beginnen te groeien, verliezen ze al snel hun snijtanden en ook de andere tanden degenereren.
Net als de (waarschijnlijk verwante) oorrobben hebben walrussen zeer beweeglijke flippers waardoor ze aan land beweeglijker zijn dan bijvoorbeeld een zeehond. Het penisbot van de stieren is met een lengte van meer dan 60 centimeter het langste in het gehele dierenrijk, zowel in absolute lengte als ook in verhouding tot de lichaamsgrootte.